Leerdoel: De leerling uit groep 7 kan verhoudingsproblemen met duidelijke getallen exact uitrekenen, bijvoorbeeld met behulp van verhoudingstabellen, delen en vermenigvuldigen, of logisch redeneren.
Wat betekent dit nou eigenlijk?
Soms heb je een situatie waarbij je moet uitrekenen hoeveel iets kost, hoeveel je nodig hebt, of hoeveel erbij hoort op basis van een verhouding.
Voorbeelden van zulke situaties:
- 1 liter kost €2, hoeveel kosten 3 liter?
- 4 appels wegen 500 gram, hoeveel wegen 8 appels?
- Als 3 pannenkoeken 2 eieren kosten, hoeveel eieren heb je nodig voor 9 pannenkoeken?
Je leert hier om dat stap voor stap netjes uit te rekenen, zodat je een precies antwoord krijgt. Daarbij gebruik je bijvoorbeeld een verhoudingstabel of werk je via een tussenstap (eerst naar 1, dan naar het gevraagde).
Voorbeeld 1F
Opdracht: 1 fles limonade van 1,5 liter kost €1,80.
Vraag: Wat kosten 3 flessen?
Uitwerking – rekenmachine-manier
€1,80 × 3 = €5,40
Uitwerking – stap voor stap
Eerst prijs per fles weten → al gegeven: €1,80
Aantal flessen = 3
3 × €1,80 = €5,40
Voorbeeld 1S
Voor 6 koekjes heb je 90 gram boter en 150 gram bloem nodig. Je wilt precies 20 koekjes bakken. Hoeveel gram boter heb je dan nodig?
Uitwerking stap voor stap:

Stap 1 – Verhouding per koekje
- Omdat 6 koekjes gelijk is aan 90 gram boter, moet je voor 1 koekje dit delen door 6. Dan heb je 15 gram per koekje.
Stap 2 – Verhouding voor 20 koekjes
- Omdat je niet één maar twintig koekjes wil weten, moet je het vermenigvuldigen met 20. Dan krijg je 15 x 20 = 300 gram boter.