Leerdoel: De leerling uit groep 7 begrijpt dat je bij het vergroten of verkleinen van een afbeelding, foto of plattegrond, zowel de lengte als de breedte in dezelfde verhouding moet aanpassen.
Wat betekent dit nou eigenlijk?
Wanneer je een afbeelding, foto of kaart groter of kleiner maakt, moet je de breedte en de lengte allebei met dezelfde factor aanpassen. Als je dat niet doet, wordt de afbeelding vervormd:
- Een vierkant wordt een rechthoek,
- Een rond hoofd wordt ovaal,
- Of een gebouw ziet eruit alsof het scheef staat.
Je leert hier dat vergroten en verkleinen een toepassing van verhoudingen is:
- 50% vergroten betekent: ×1,5
- 25% verkleinen betekent: ×0,75
Bij vergrotingen moet je de verhouding gelijk houden.
Voorbeeld
Opdracht: Een foto is 10 cm bij 15 cm.
De lengte wordt met 50% vergroot.
Vraag 1: Wat moet er met de breedte gebeuren voor een goede vergroting?
Vraag 2: Wat gebeurt er als de breedte maar met 25% wordt vergroot?
Uitwerking – rekenmachine-manier
- 50% vergroten = ×1,5
- 10 × 1,5 = 15 cm
- Dus ook: 15 × 1,5 = 22,5 cm → correcte breedte bij verhouding
- Als je maar 25% vergroot → 15 × 1,25 = 18,75 cm
→ Dan is de verhouding scheef: de foto wordt lang en smal
Uitwerking – zodat je het snapt
- Als je de lengte groter maakt, moet de breedte ook mee veranderen
- Anders klopt het beeld niet meer: gezichten, gebouwen of vormen worden uitgerekt of ingedrukt
- 50% erbij betekent 1,5 keer zo groot
- Dus: je moet beide kanten ×1,5 doen om het netjes te houden