Skip to content

Les 4: Optellen met komma

Thema: Optellen
Onderdeel: rekenen met decimalen
Niveau: 1f
Taalniveau: A1
Leerdoel: Optellen met komma

Stap 1: Plaats de getallen onder elkaar.
Zorg ervoor dat de getallen goed onder elkaar staan. Dit zie je als de komma onder elkaar geplaatst is.

Stap 2: Vul nullen aan
Zijn de getallen niet even lang? Voeg dan nullen toe aan de decimalen zodat de getallen even lang zijn. Bijvoorbeeld in de som 0,3 + 0,51. Dit wordt 0,30 + 0,51 =

Stap 3: Begin met optellen
Begin met de cijfers aan de rechterkant. Tel de cijfers op en schrijf het resultaat onder de lijn.

Opdracht 1: tel op (TL)

  1. 0,3 + 0,4 =
  2. 0,1 + 0,7 =
  3. 0,2 + 0,6 =
  4. 0,5 + 0,4 =
  5. 0,9 + 0,1 =

Opdracht 2: tel op (1f)

  1. Een pak melk kost €1,25 en een brood kost €2,40. Hoeveel kost dit samen?
  2. Je bestelt een pizza voor €8,99 en een drankje voor €2,50. Wat moet je in totaal betalen?
  3. Een appel weegt 0,45 kg en een banaan weegt 0,30 kg. Hoeveel wegen ze samen?
  4. Jan is 1,58 meter lang en zijn jongere broer is 1,22 meter. Hoe lang zijn ze samen?
  5. Je loopt ‘s ochtends 1,25 kilometer naar school en ‘s middags weer 1,25 kilometer terug. Hoeveel kilometer loop je in totaal?
  6. Een film duurt 1,45 uur en de reclame ervoor duurt 0,30 uur. Hoe lang ben je in de bioscoop?

Opdracht 3: tel op (2f)

  1. 0,25 + 0,05 =
  2. 0,15 + 0,3 =
  3. 0,4 + 0,02 =
  4. 0,07 + 0,18 =
  5. 0,33 + 0,47 =

Opdracht 4: tel op

  1. 0,3 + 0,4 + 0,6 = ?
  2. 0,5 + 0,6 + 0,5 = ?
  3. 0,8 + 0,3 + 0,2 + 0,7 = ?
  4. 0,35 + 0,8 + 0,65 = ?
  5. 0,9 + 0,11 + 0,09 = ?

Opdracht 5: tel op

  1. 0,3 + 0,08 + 0,642 =
  2. 0,721 + 0,4 =
  3. 0,21 + 0,8 =
  4. 0,82 + 0,53 =
  5. 0,95 + 0,41 =

Tags: