Thema: Meten
Onderdeel: gewicht
Niveau: 1f
Taalniveau: A1 – A2
Leerdoel: rekenen met gewichten. Gewichten realistisch kunnen koppelen aan voorwerpen.

Iets wat zwaar is, weeg je in kilogrammen. Als het heel zwaar is, weeg je dit in tonnen.
Iets wat niet zwaar is weeg je in grammen. Als het heel licht is, weeg je dit in milligrammen
- 1 ton = 1000 kilo
- 1 kilo = 1000 gram
- 1 gram = 1000 milligram
Opdracht: verbind de voorwerpen aan de juiste gewichten. Niet alle meeteenheden worden gekozen.

Opdracht: schrijf de gewichten van klein naar groot.

Opdracht: welke is kleiner?
A) 1 ton of 500 kilo?
B) 100 gram of 1000 milligram?
C) 1 kilo of 5000 gram
D) 500 milligram of 1 gram
E) 1 gram of 200 gram
F) 1 kilo of 1001 gram
G) 1 ton of miljoen milligram
H) 10 mg of 1 milligram?

Opdracht: reken uit:
- A) 4 x 250 gram = _______ kg
- B) 10 x 50 gram = _______ kg
- C) 30 x 40 gram = _______ kg
- D) 12 x 120 gram = _______ kg
- E) 125 x 8 gram = ________kg
Opdracht: Knauf Goldband

Hier zie je een pak gips. Daar kan je een muur mooi glad mee maken.
A) Hoeveel kilo zit er in deze zak?
B) Hoeveel gram zit er in deze zak?
C) Als je er 500 gram uit haalt. Hoeveel kilo, hou je dan over?
D) Als je vier zakken koopt, heb je dan een ton?
Opdracht: Reken om.
- 5,6 kg = _____ gram
- 1,25 kg = _____ gram
- 2,5 kg = _____ gram
- 2 kg = _____ gram
- 5 gram = _____ mg
- 100 gram = _____ mg
- 0,25 gram = _____ mg
- 500 gram = _____ mg

Examenopdrachten 1f
- Bij de kaasboer kan je allerlei soorten kaas kopen. Er is een edammer die €6,00 per 400 gram kost. Hoeveel betaal je voor 1 kilo kaas?
2. De boer verkoopt alleen deze kaas in blokken van 400 gram. Hij heeft een kaas van 2,4 kilo. Hoeveel stukken kan hij verkopen?
Meer gewichten

Tussen de stappen van kilogram en gram, en tussen gram en milligram staan nog extra stappen. Zo heb je bijvoorbeeld hectogram en decagram.
We hebben we alle stappen in een trap getekend. Elke stap omhoog is gedeeld door 10. Daarom was van kg naar gram ook keer 1000. Elke stap naar beneden is keer 10.
Om dit goed te berekenen heb je de volgende stappen.
- Kijk naar de start en het doel
- Tel de stappen
- deel of vermenigvuldig met 10, 100, 1000, etc. (Zie les 1a van delen voor uitleg)
Opdracht 1: reken om
0,15 kg = | g | 0,7 hg = | g |
365 dag = | hg | 125 dg = | kg |
0,750 dag = | dg | 1612 mg = | dg |
280 g = | hg | 8,63 cg = | dag |
90 mg = | cg | 80 ton = | dg |

Opdracht 2: reken uit (1f – 2f)
Het nieuwe cornflakes merk Honey Shells verkoopt hun pakken voor €1,25. Ze komen bij de supermarkt aan in 9 dozen per verpakking.
A) hoeveel kilo Honey Shells zit in een verpakking die aankomt bij de supermarkt?
B) Een mens moet gemiddeld 350 dg per dag eten. Hoe lang kan je dan met deze doos Honey Shells doen?
C) Hoeveel dozen moet je kopen om 1 ton Honey Shells te hebben?
D) Hoeveel geld moet ik aan dozen Honey Shells uitgeven om 10 kg vezels te kopen?
Opdracht 3: Reken uit (1f – 2f)

Deze Provinciaalse kruiden worden verkocht voor €1,25 per fles.
a) Hoeveel betaal ik voor een kilo kruiden?
b) Hoeveel flessen moet ik erbij kopen om precies 50 hg te hebben?
c) Hoeveel dozen moet ik kopen voor een ton kruiden?
Opdracht 4: Reken uit

Een grote zeecontainer kan 28 ton aan gewichten vervoeren. De inhoud wordt door 7 vrachtwagens vervoerd. Alle vrachtwagens kunnen hetzelfde gewicht vervoeren.
Hoeveel vervoeren alle vrachtwagens?
Oké