Bijvoeglijk naamwoorden schrijven heeft 1 regel; ZO KORT MOGELIJK. Er komt dus meestal geen -n op het eind. Bijvoorbeeld: het boek is groot, het grote boek!
Opdracht 1. Schrijf de bijvoeglijke naamwoorden zo kort mogelijk
De _____ tas (groen)
De _____ Xbox (kapot)
De _____ boom (immens)
De _____ man (oud)
Het _____ meisje (blond)
De _____ kaart (vierkant)
Toch zijn de regels soms anders; als een bijvoeglijk naamwoord van een stof of een werkwoord komt.
1.Is het bijvoeglijke naamwoord van stof, zoals gouden tand of bakstenen huis, dan eindigt het op een -n. Met stof bedoelen we dat je kan afleiden waar iets van gemaakt is, dus ook eiken, polyester, beton, etc.
De _____ bril (ijzer)
De _____ broek (fluweel)
Het _____ standbeeld (brons)
Het _____ kunstwerk(cement)
2. Als het geen stof is, kijk je of het bijvoeglijke naamwoord van een werkwoord is afgeleid, zoals geslagen kip of verloren wedstrijd. Als het voltooid deelwoord op een -n eindigt, geldt dat ook voor het bijvoeglijke naamwoord.

Opdracht 2a: Maak van de 5 werkwoorden een voltooid deelwoord:
Bijv. kopen -> gekocht.
- Slijpen -> _____________
- Werken -> _____________
- Opsommen -> _____________
- Kopen -> _____________
- Knippen -> _____________
Opdracht 2b. Maak van de vorige 5 voltooid deelwoorden, een bijvoeglijk naamwoord.
Bijv. gekocht -> de gekochte parels
- Slijpen -> De _________ diamant
- Werken -> De _________ uren
- Opsommen -> De _________ hobby’s
- Kopen -> De ________ boodschappen
- Knippen -> Het waardeloos _________ kapsel
Opdracht 3: Vul het tabel in.
Werkwoord | Voltooid deelwoord | Bijvoeglijk naamwoord |
______ | Geslapen | De ______ nacht |
Verdwaald | ______ | De ______ pinguïn |
______ | ______ | Een gezochte misdadiger |
______ | ______ | De verspreidde roddel |
Verschuilen | ______ | De ______ vluchteling |
Opdracht 4: maak er een bijvoeglijk naamwoord van.
- De zeeman is smerig = de smerige zeeman
- De sfeer is gespannen = de ge……..
- De waslijst is ellelang = _____________
- De balloon is kleurloos = _____________
- Het afwasmiddel is zijdezachte = _____________
- De boot van plastic = _____________
- De documenten zijn gevonden = _____________
- Het kasteel is verlaten = _____________
- De man is Belgisch = _____________
- Het gordijn van ijzer = _____________
- Het vlees is gezouten = _____________
- De bloem bloeit = _____________
- De koek is opgegeten = _____________
- De zaken zijn gedaan = _____________
- Het metaal is verbogen = _____________