Leerdoel (1F): De leerling kan eenvoudige verhoudingen omzetten naar percentages, bijvoorbeeld met een verhoudingstabel waarin wordt gerekend naar 100.
Leerdoel (1S): Hierbij wordt nog steeds gerekend naar 100, maar met moeilijkere getallen of zonder context.
Wat betekent dit nou eigenlijk? (1F)
Soms staat er iets als “1 op de 4” in een tekst. Dan wil je weten: hoeveel procent is dat?
Bij dit leerdoel leer je dat een verhouding zoals 1 op 4 ook betekent:
- 1 van de 4 = ¼
- Dat is 25 op de 100
- En dus 25%
Je leert hierbij handig naar 100 toe rekenen, bijvoorbeeld met een verhoudingstabel, en soms zelfs uit je hoofd.
Voorbeeld
Opdracht: In de krant staat: 1 op de 4 fietsers had geen verlichting.
Vraag: Hoeveel procent is dat?
Uitwerking: rekenmachine-manier
- 1 ÷ 4 = 0,25
- 0,25 × 100 = 25%
Uitwerking: zodat je het snapt (handmatige manier)

- 1 op de 4 betekent: ¼
- In verhouding: 1 op 4 willen we groter maken naar 100.
- Van 4 naar 100 is x 25. Als de vier 25x groter wordt, wordt de 1 dat ook: 1 × 25 = 25
- Dus: 25 op 100 = 25%
Wat betekent dit nou eigenlijk? (1S)
Bij een 1S moet de leerling nog steeds rekenen naar 100, maar met moeilijkere getallen of zonder context. Je krijgt verhoudingen zoals 16 op de 40 of 9 op de 20. Dan moet je weten hoe je dat omzet naar een percentage.
Je leert:
- Rekenen naar 100 (zoals: “hoeveel op 100 is 16 op 40?”)
- Of delen door het totaal en dan ×100
Dit helpt je om verhoudingen eerlijk te vergelijken, ook als de getallen niet zo rond zijn als bij 1F.
Voorbeeld
Opdracht: In de krant staat: 16 op de 40 fietsers hadden geen verlichting.
Vraag: Hoeveel procent is dat?
Uitwerking: rekenmachine-manier
In de rekenmachine deel je 16 door 40. Dan krijg je de procent in decimaal. Daarna keer 100 en dan heb je de procenten.
- 16 ÷ 40 = 0,4
- 0,4 × 100 = 40%
Uitwerking: zodat je het snapt
16 op de 40 betekent dat er 40 zijn en je er 16 van hebt. Procent betekent “per 100”, dus als er 100 zouden zijn en je weet welk deel je dan hebt, is dat gelijk aan de percentage. Van 40 naar 100 moet de leerling weten dat is een keer het getal dubbelen (40 en 40 is 80) en een keer de helft (helft van 40 is 20). Dan 40 + 40 + 20 = 100. Als je dat met het getal onder de streep doet, moet je dat ook met het getal boven de streep doen.
Dus dan krijg je dubbelen: 16 + 16 = 32. Daarna de helft van 16, dus 8 erbij optellen; dat is 40.
In het kort:
- 16 op 40 → ? op 100
- 40 × 2,5 = 100 → 16 × 2,5 = 40
→ 40 op 100 = 40%