De leerling ziet in dat je een verhouding op meerdere manieren kunt beschrijven:
- als een breuk
- als een percentage
- als een verhouding (‘zoveel op de zoveel’)
De leerling weet ook dat een percentage altijd een verhouding is ten opzichte van 100 en kan op basis daarvan redeneren in eenvoudige situaties.
Wat betekent dit nou eigenlijk?
Soms gaat het niet alleen om de vorm waarin je iets zegt, maar om hoe je het handigst kunt rekenen of vergelijken. Bijvoorbeeld:
- “2 op de 5” betekent hetzelfde als de breuk 2⁄5, en dat is 40%.
- Je kiest dan de vorm die het beste past bij de situatie: soms is een breuk handig, soms een percentage.
Je leert ook dat percentages altijd een verhouding met 100 zijn.
Dus:
- 25% betekent 25 op 100
- 40% betekent 40 op 100
- 2⁄5 = 0,4 = 40%
Je leert omrekenen, vergelijken en logisch redeneren met deze vormen.